donderdag 5 maart 2015

ZEILSCHEPEN MET MEERDERE MASTEN. ( DEEL 2 'MASTEN EN TUIGAGE'.)

ZEILSCHEPEN MET MEERDERE MASTEN. (2)

MASTEN EN TUIGAGE.



DE MASTEN.

Waar en wanneer de mens voor het eerst een mast plaatste op zijn vaartuig en van een zeil voorzag is onbekend. Maar hij moet reeds vroeg ontdekt hebben dat zijn scheepje, als hij er in ging staan, in de richting werd gedreven waarheen de wind waaide.
Eeuwen lang, van de tijd van het Oude Egypte tot laat in de Europese middeleeuwen, bleef de tuigage van de schepen beperkt tot één mast.
Pas in de loop van de eerste helft van de 15e eeuw werden er grotere schepen met twee of drie masten gebouwd. In noordwest Europa ging de ontwikkeling al spoedig in de richting van een driemaster.


De opbouw van een mast.

Verklaring van de cijfers: 1. - Mastspoor op het zaadhout; 2. - Ondermast; 3. - Zijwangen en oren;
4. - Langszalings. Hierop rusten de dwarszalings en de mars, de steng en een deel van het staande want; 5. - Ezelshoofd; 6. - Marssteng; 7. - Bramzaling; 8. - Bovenbramzaling; 9. - Bramsteng; 10. - Bovenbramzaling; 11. - Bovenbramezelshoofd; 12. - Vlaggestok; 13. - Mastkloot.

De grote mast behield zijn plaats midscheeps, terwijl van het begin af aan de twee andere masten in de voor- en achterkastelen werden geplaatst.

Met het groter worden van de schepen en het meer zeilvoeren moesten ook de masten hoger worden. Een mast uit één stuk hout te vervaardigen was niet mogelijk.
In het begin waren de verlengde stukken, de stengen, een vast gemonteerd geheel met de mast. 
Het aan brengen van de ezelshoofden, een uitvinding van de Hollander Krijn Wouterszoon uit Enkhuizen, maakte het mogelijk de mast in onderdelen op te bouwen. Dit vergemakkelijkte ook de reparatie bij een gebroken mast door slecht weer of vijandelijk geschut.
Pas in de tweede helft van de 18e eeuw had het tuig van de schepen zich zover ontwikkeld, dat elke mast hetzelfde aantal ra's had. Men noemde dit "scherpgebouwde" schepen. 

EZELSHOOFDEN.

Verklaring van de cijfers:

Op de afbeelding een ezelshoofd van Hollandse vorm.

1. - Platte onderkant; 2. - Gewelfde bovenkant; 3. - Vierkant, een niet doorlopend gat voor de steng of de nok van de mast; 4. - rond gat voor hhieling van de mast of boven gelegen steng; 5. - Oogbouten; 6. - Gaten voor draairepen; 7. - Geulen voor de                                     draairepen.


Perspectief bovenaanzicht van de mars van 18e eeuws schip. (a)

Verklaring van de cijfers: 1. - Ondermast; 2. - Scalen; 3. - Onderra; 4. - Rak; 5. - Want (hoofdtouwen van want); 6. - Hangers; 7; - Draairepen voor onderra; 8. - Borgstrop; 9. - Stag; 10. - Loze stag;
11. - Puttingwant; 12. - Zwichtingpoten; 13. - Paarden; 14. - Stengewant; 15. - Mars; 16. - Marssteng; 17. - Ezelshoofd; 18. - Marszeilschootblok.

(b) Onderaanzicht van de mars van een 19e eeuws zeilschip. Hierop te zien de 'zijwangen en oren'.


RONDHOUT.

Dit is de benaming van al het ronde hout dat in de tuigage van een schip gebruikt wordt, zoals; masten, stengen, ra's, gaffels, bomen, spieren, sprieten, boegspriet etc.


RONDHOUTEN VAN EEN VIERMASTBARK.


Verklaring cijfers rondhouten.

1. - Boegspriet.                                            15. - Top van voorbovenbramsyeng.
2. - Fokkemast.                                            16. - Grote mast.
3. - Fokkera.                                                 17, -  Grote ra.
4. - Fokkemars.                                            18. -  Grote mars.
5. - Voorondermarsera.                                19. - Grootondermarsera.
6. - Voormarssteng.                                      20. - Grootmarssteng.
7. - Voorbovenmarsera, gehesen.                 21. - Grootbovenmarsera, gehesen.
8. - Toppenenden, toppenanten.                   22. - Grootbramsteng.
9. - Voorbramzaling.                                    23. - Grootbramsteng.
10. - Vooronderbramra.                                24. - Grootbramsteng.
11. - Voorbramsteng.                                    25. - Grootmiddenbramra, gehesen.
12. - Voormiddenbramra, gehesen.              26. - Grootbovenbramsteng.
13. - Voorbovenbransteng, in één                27. - Grootvovenbramra, gehesen.
        stuk met de bramsteng.                         28. - Top van grootbovenbramsteng.
14. - Voorbovenbramra, gehesen.



29. - Kruismast.                                                     42. - Bezaansmast.
30. - Bagijnra.                                                        43. - Bezaansmars.
31. - Kruismars.                                                     44. - Bezaanssteng.
32. - Onderkruis (zeil)ra.                                       45. - Top van bezaanssteng.
33. - Kruissteng.                                                    46. - Bezaansboom, boom.
34. - Bovenkruis(zeil)ra, gehesen.                         47. - (Bezaans)ondergaffel.
35. - Kruisbramzaling.                                           48. - (Bezaans)bovengaffel.
36. - Ondergrietjera.                                               49. - Marseval.
37. - Grietjesteng.                                                   50. - Bramval.
38. - Middengrietjera, gehesen.                              51. - Boven bramval.
39. - Bovengrietjesteng.
40, - Bovengrietjera, gehesen.
41. - Top van bovengrietjesteng.

RA.

Ra is een rondhout, uit één stuk of verschillende delen samengesteld en in dwarsscheepse richting aan een mast of steng bevestigd om er een razeil (vierkant zeil) op aan te slaan.
De ra's worden gehesen of gestreken aan een zware takel (kardeel) met behulp van een kaapstander, later een draaireeplier, en met een rak aan de mast of steng verbonden.
Tot in de 19e eeuw waren de ra's in principe alle strijkend, daarna werden er ook vaste ra's gebruikt. De uiteinden van de ra, de nokken, lopen iets dunner uit en zijn door een verdikking (borsting) van de rest van de ra gescheiden.
De ra's worden genoemd naar de plaats, die ze in het tuig van het schip innemen; zo heten de de ra's aan de fokkemast van onder naar boven: fokkera, voormarsra en voorbramra, respectievelijk bestemd voor fok, voormarszeil en voorbramzeil.

Ra van een schip uit het einde van de 18e eeuw/ begin 19e eeuw.

Verklaring cijfers van de samengestelde of gekuipte onderra: 1. - Middengedeelte;
2. - Schaakstukken; 3. - Ra-arm; 4. - IJzerenkuipbanden; 5. - Jackstag; 6. - Paarden;
7. - Buitenzeilspierbeugel; 8. - Kettingborg; 9. - Rak; 10. - Ranok.

BOEGSPRIET.

Een rondhout dat voor de voorsteven uitsteekt, ter bevestiging van de stagen van de voormast, in sommige gevallen tot ophanging van een anker en meestal voor het voeren van voorzeilen. Dit laatste was bij vroegere zeilschepen gewenst tot opheffing van de loefgeirigheid veroorzaakt door de windvang van de hoge kampanje, alsmede ter verhoging van de bestuurbaarheid.
De boegspriet diende voorts tot het uithalen van de boeilijnen. Ook droeg de boegspriet zelf soms nog vierkante zeilen, doe omstreeks 1700 grotendeels plaats maakten voor stagzeilen.
De blinde steng, een klein verticaal mastje op het einde van de boegspriet, verdween na het midden van de 18e eeuw toen de rechte verlenging van de boegspriet met een kluifhout en later ook met een jaaghout in gebruik kwam.
Tegen het einde van de 18e eeuw voeren enkele op snelheid gebouwde schepen met een zeer lange boegspriet of met een losse kluiverboom, bij sommige schoeners wel tot een halve lengte op de waterlijn.
De hieraan gevoerde voorzeilen hadden door het doorzakken van de te lange voorstagen vrijwel alleen een gunstig effect met ruime wind. Bij het 19e eeuwse zeilschip kreeg de boegspriet met kluif- en jaaghout de meest geschikte lengte. Hij werd gedragen door de holle clippersteven en naar onderen gestaagd door een waterstag, het kluifhout door een stamstok.





TUIGAGE.

Tuigage, ook takelage, tuigage of want, samenstel van staand en lopend touwwerk en staaldraad aan masten, ra's, bomen en ander hijsinrichtingen, zoals davits, aan boord van vaartuigen, met inbegrip van die rondhouten en hijsinrichtingen zelf, alsook van de bijbehorende zeilen bij zeilschepen.

STAAND TUIG VAN EEN DRIE- OF VIERMASTBARK.



Staand tuig aan de bezaansmast (achterste mast).

Verklaring cijfers:

1. - Ondermast (bezaansmast)
2. - Bezaanssteng, barlsteng.
3. - Bovenste deel van de bezaanssteng.
4. - Bovenvliegerstag.
5. - Vliegerstag.
6. - Bezaansstengewant.
7. - Bezaansstag.
8. - Bezaanswant.











Voorstemast of fokkemast identiek aan de grotemast, behalve wat de loop van de stagen betreft.

Verklaring van de cijfers:

1. - Ondermast, fokkemast.
2. - Voormarssteng.
3. - Voorbramsteng.
4. - Voorbovenbramsteng.
5. - Voorbovenbramsteng.
6. - Voorbramsteng.
7. - Buitenkluiverleider.
8. - Binnenkluiverleider.
9. - Voorstengestag.
10. - Fokkestag.
11. - Fokkewant, fokkehoofdtouwen.
12. - Voorezelshoofdpardoens.
13. - Voorstengepardoens.
14. - Voorstengewant.
15. - Voorbramezelshoofdpardoen.
16. - Voorbrampardoens.
17. - Voorbovenbrampardoen.
18. - Voorbramwant.
19. - Grootbovenbramstag.
20. - Grootbramstag; 21. - Grootstengestag; 22. - Grootstag; 23. - Waterstag; 24. - Buitenwaterstag.

Dit is het meest voorkomende tuig van  een drie- of viermastbark van de zijkant gezien.
Hieronder de stagen, hoofdtouwen en pardoens van achter gezien.

Vierkant getuigde fokkemast van een grootzeilschip, met de zeilen aan bakboordszijde vastgemaakt (1) en aan stuurboordszijde bijgezet (II)

Verklaring van de cijfers:

1. - Onderwant.
2. - Ezelshoofdpardoens.
3. - Puttingwant.
4. - Bovenbrampardoens.
5. - Brampardoens.
6. - Bramezelhoofdpardoens.
7. - Stengepardoens.
8. - Stengewant.
9. - Bramputtingwant.
10. - Bramwant.

WANT.

(1) Vroeger de benaming aan boord voor touwwerk, in het bijzonder was een weefsel vormde.
(2) Staand tuig dat een mast zijdelings steund. het bestaat uit hoofdtouwen, aanvankelijk van touw, later van staaldraad.
Vroeger waren die voorzien van weeflijnen om in het want te kunnen klimmen.
(3) Verzamelnaam voor alle touwwerk en staaldraad van de                                                                   tuigage.


Het traditionele want, waarbij de hoofdtouwen worden gespannen met behulp van jufferblokken, de touwen tussen het onderste- en bovenste jufferblok heet de talreep, boven op het bovenste jufferblok zit geknoopt het halende part van de talreep.
Onder de jufferblokken, voor de verschansing, de zogenaamde 'nagelbanken'. Deze bestaan uit sterke planken die op plaatsen zijn aangebracht waar het lopend tuig moet worden belegd. In deze nagelbanken bevinden zich meerdere gaten waarin de korvijnagels worden gestoken welke onontbeerlijk zijn om het touwwerk op te beleggen. 


Meestal bevonden de nagelbanken zich ter hoogte van het onderwant, maar ze kunnen ook aan de voet van de mast staan.

Uiteraard zijn er veel meer onderdelen aan het want en de masten dan hier vermeld.
Dit is alleen een algemeen overzicht van de meest voorkomende delen van het zeilschip.








[ Zie vervolg; ZEILSCHEPEN MET MEERDERE MASTEN. (DEEL 3) BOEGVERSIERING.]


Geen opmerkingen:

Een reactie posten