woensdag 11 maart 2015

GAFFEL, GAFFELTUIG EN GAFFELSCHIP; WAT IS DAT?

                          ALLES VOOR DE WIND VOORTSTUWING.


GAFFEL.

Een recht of gebogen rondhout voor het op- en uithouden van het bovenlijk van een vierhoekig langsscheeps zeil, een gaffelzeil, achter de mast.
Het is genoemd naar het meestal gaffelvormige uiteinde, de klauw, waarmee hij om de mast grijpt, daartegen steunt en waaromheen hij zowel in horizontale als verticale vlak kan zwaaien.
Bovendien kan de klauw verticaal langs de mast glijden als de gaffel gehesen of gestreken wordt.

Verklaring cijfers gaffeltuig van een jacht; 1. - Gaffel; 2. - Nokval of piekval; 3. - Galg of hanepoot; 
4. - dirk of kraanlijn van de boom; 5. - Klauw; 6. - Klauwval; 7. - Rakbanden.

Dit gebeurt soms met één, doch meestal met twee vallen, respectieveleijk klauwval en piekval ( ook binnen- en buitenval) geheten. In plaats van met een klauw, kan het uiteinde van de gaffel ook op een andere wijze aan de mast bevestigd zijn, bijvoorbeeld door een lummel waarvan de lummelpot of bus al of niet langs de mast op en neer kan glijden via een rail met slede.



Rechts het gaffeltuig van een 18e eeuws fregat met tegen de mast en de gaffel gegeid boomzeil.
Verklaring van de cijfers: 1. - Strijkende gaffel;
2. - Klauwval; 3. - Nokval of piekval;
4. - Dirk van de boom; 5. - Boom of giek;
6. - Schoot; 7. - Masthoepels; 8. - Hanepoot.
Geheel rechts: 1. - Klauw van de gaffel;
2. - Rakband met kloten.

Is de lummel vast op de mast bevestigd, dan is de gaffel niet strijkbaar. ( vaste of staande gaffel).
Dit is bijvoorbeeld het geval bij de bezaan van grote vierkant getuigde schepen. Het zeil wordt dan meestal geborgen door het tegen de mast te halen, waartoe het niet op de gaffel gemarld of genaaid is, doch met rakbanden daarlangs kan worden in- of uitgehaald. Ook strijkbare gaffels werden, vooral wanneer zij lang en zwaar waren, wel vast of 'staand' gevaren, dat wil zeggen men streek ze alleen als het zeil moest worden aan- of afgeslagen, doch niet als het normaal werd bijgezet of geborgen. Dat laatste gebeurde door het met gordings tegen de gaffel en met geien tegen de mast te trekken. Hiertoe zijn op de gaffel aan aantal gordingsblokken genaaid of met sluitings gesloten op de ogen die zich bevinden aan ijzeren banden welke om de gaffel zijn gekrompen. Deze dienen ook tot de bevestiging van vallen, eventueel uithalers voor een broodwinner, vlaggenlijn of geerden. De geerden dienen om lange gaffels enigermate in bedwang te houden, dat wil zeggen om het te ver uitwaaien ervan te voorkomen.
Op moderne schepen is ook wel een kleine vaste gaffel aanwezig aan de achtermast en/of de seinmast, voor het voeren van vlaggen.


GAFFELTOPZEIL.

Verklaring van de cijfers:
1. - Hijs; 2. - Schoothoorn; 3. - Hals; 4. - Masthoepels;
5. - Geitouw, neerheler; 6. - Schoot; 7. - Klauwval;
8. - Piekval.

Het gaffeltopzeil is het zeil dat boven de gaffel aan d steng wordt gehesen.
Om te voorkomen dat na het wenden het zeil tegen de peikval zou schavielen werd na deze manoeuvre de hals van het zeil over de peikval gelicht.
De schoot van dit zeil loopt door een schijf in de schildpad, die aan de nok van de gaffel is genageld.

GAFFELTUIG.

De langsscheepse tuigage waarbij achter de grote mast een vierhoekig zeil aan een gaffel wordt gevoerd. Deze gaffel wprdt meestal gehesen aan twee vallen, het klauwval dat vlak bij de klauw is bevestigd, en het nokval of piekval dat nabij de nok aangrijpt. Voor een gelijkmatige verdeling en goede richting van krachten op de gaffel, is de piekval meestal op een spruit of hanepoot aan de gaffel gestoken.
Het gaffeltuig schijnt bij de binnenvaart in het begin van de 17e eeuw te zijn ontstaan, voornamelijk uit het spriettuig, waarvan de zware vaste spriet werd vervangen door een kortere en minder zware gaffel. Op zeeschepen ontwikkelde het latijnse bezaanzeil zich tegen het einde van die eeuw eveneens tot een gaffelzeil. Bij dit 'staand' gaffeltuig werd het onderlijk van het zeil aanvankelijk nog niet uitgehouden door een giek of zeilboom. Het zeil werd geborgen door het tegen gaffel en mast te geien, waarbij het echter veel windvang bleef bieden. Dot nadeel en de invoering van de giek die het zeil een betere stand kon geven, leidden op kleinere vaartuigen tot het invoeren van strijkende gaffels zoals die heden ten dage nog op jachten voorkomen.
Het gaffeltuig raakt hier in onbruik en is grotendeels vervangen door het torentuig, dat over het algemeen een beter aerodynamisch effect heeft, behalve misschien voor de rankere schepen op ruimere koersen. Varianten op het gaffeltuig zijn het bezaantuig en het houarituig.


GAFFELZEIL.

Oud gaffelzeil.

Verklaring van de cijfers:
1. - Rak.
2. - Nok of hijs.
3. - Hals.
4. - Schoothoorn.
5. - Verdubbeling.
6. - Bovenlijk.
7. - Verdubbeling.
8. - Voorlijk.
9. - Verdubbeling met stootbout of schootlap en 
       nokbout of noklap.      
10. - Achterlijk.
11. - Verdubbeling.
12. - Onder- of voetlijk.
13 t/m 15 - Eerste, tweede en balansrifband.
16 t/m 19 - Leuvers van rak, nok, hals en schoot.
20. - Rifleivers of rifmotten.
21. Rifseizings.

Het gaffelzeil is een vierhoekig langsscheepszeil, op- en uitgehouden door een gaffel achter de mast.; op zeeschepen ontstaan door inkorting van het latijnse bezaanzeil. Aanvankelijk werd het nog aan de lange roede gevoerd, in de 18e eeuw werd dit rondhout ingekort tot de mast en voorzien van een klauw of gaffel die tegen de mast steunde.
In de 17e eeuw kwam het reeds voor op katschepen, vissersschepen, binnenschepen en andere kleinere vaartuigen alwaar het voornamelijk, uit het spriettuig schijnt te zijn ontstaan.

( Gaffelzeil; bezaan aan roede op een 18e eeuws fregat.)

Het meest voorkomende gaffelzeil  had over het algemeen een langwerpig trapeziumvorm met evenwijdig voor- en achterlijken. De schoottalie stond op het achterlijk en de schothoorn vast.
Op het achterlijk stonden eveneens geien vast om het zeil dicht en samen te trekken tegen de mast en gaffel zonder de laatste te strijken.
Een gaffelzeil werd later van een zeilboom voorzien en dan boomzeil genoemd.
De juiste benaming hangt af van de plaats en het gebruik van dit zeil. Zo noemt men het gaffelzeil aan de laatste mast van een drie- of viermastschip bezaan. op een brik heet het dan 'brikzeil', op een schoener 'schoenerzeil' en op een koter 'kotterzeil'. In de 19e eeuw werden ook tussen de masten gaffelzeilen gevoerd meestal zonder, maar ook met boom. Men kende het 'achterbarkzeil' aan de grote mast van een bark en het grootgaffelzeil aan de grote mast van een volschip. Op de zelfde wijze had de fokkemast een 'voorbarkzeil' of een 'fokkegaffelzeil'. Op een viermastschip kende men aan de kruismast een 'kruisgaffelzeil'.

GAFFELSCHOENER.

Gaffelschoener.

Verklaring van de cijfers:
1. - Grootzeil.
2. - Schoenerzeil.
3. - Stagfok.
4. - Kluiver.

Een gaffelschoener is een schip met 2 tot zeven masten, waarop alleen gaffelzeilen en stagzeilen worden gevoerd.
De masten van deze schepen hebben geen stengen en daarom worden zo ook wel 'baldheaded' schoeners genoemd.


GAFFELTOPZEILSCHOENER.

Gaffeltopzeilschoener; aan de stengen het voorgaffeltopzeil en het grootgaffeltopzeil.

Het is een schoener met twee of meerdere masten, waarop gaffelzeilen, gaffeltopzeilen en stagzeilen worden gevoerd.
De masten van dit soort schip zijn verlengd met een steng.






STATENJACHT ´DE UTRECHT´.

( 'De Utrecht' met een staand gaffeltuig en een ratopzeil.)

Het Statenjacht 'De Utrecht' is een authentieke reconstructie van een historisch zeilschip, gebouwd op basis van originele tekeningen uit 1746.
De rijk versierde Statenjachten werden in de 80-jarige oorlog ingezet voor het vervoer van de bevelhebbers van de Hollandse vloot.
Na de voltooiing van het schip in 2003 vonden 90 jongeren die bij de bouw waren betrokken  een reguliere baan.


( 'De Utrtecht' met een spriettuig uitgerust.)

De Utrecht is tegenwoordig beschikbaar voor diverse gelegenheden en bijeenkomsten.
Te Muiden als een trouwlocatie in de periode van mei tot oktober en verder voor vaarten op het IJsselmeer.















Geen opmerkingen:

Een reactie posten